Je werkte al eerder samen met regisseur Bart Meuleman in o.m. Half elf zomeravond en De verwondering. Wat is er zo bijzonder aan dat partnerschap en hoe gaat het ontwerpen van een decor voor Bart in zijn werk?
MARK VAN DENESSE: “Bart en ik hebben nooit lange discussies over waar we heen willen met het decor. In een vroeg stadium hebben we een gesprek waarin Bart me een beknopt verhaal vertelt over zijn visie op het stuk. De sfeer is daar steeds een belangrijk onderdeel van. Daar ga ik dan mee aan de slag, maar de tekst is voor mij dan niet belangrijk.”
“Bart is iemand die het scènebeeld nog niet wil kennen wanneer hij nog met de bewerking bezig is. We zien elkaar daarom pas een paar weken later terug en dan toon ik hem mijn ideeën voor het decor. Op een aantal kleine correcties na, moet er meestal niet veel veranderd worden.”
Het decor van Hedda Gabler herinnert aan andere scènes die je al vormgaf, zoals die van Half elf zomeravond, ook een stuk van Bart Meuleman met dezelfde luchtige gordijnen, en Gregoria, een productie van KVS waarin je eveneens hoge betonnen wanden gebruikte. Hoe zijn die verschillende voorstellingen voor jou verbonden?
VAN DENESSE: “De stukken zijn verbonden door hun verhalen, die elk op zich wel een groot beeld kunnen verdragen. Gregoria moest filmisch zijn en veel verschillende locaties verbeelden met één decor. Met drie grote verplaatsbare wanden konden we vlot overgaan van een treinstation naar de Ardennen, om dan in Oostende op een hotelkamer met zicht op zee te eindigen. Half elf zomeravond moest iets exotisch en spannends hebben. De bewegende gordijnen vond ik héél exotisch, terwijl de hoogte ervan en het feit dat de acteurs ertussen konden bewegen als schimmen was spannend om te zien. Hedda Gabler is een verhaal over rijkdom en waanzin. Beide elementen zitten verweven in het ene beeld dat de toeschouwer te zien krijgt. De hoge muren geven de rijkdom weer van een groot luxueus pand en tegelijk de waanzin van Hedda, die er eigenlijk nog graag een paard en een schare personeel bij wou. In de beelden die ik maak, probeer ik wel steeds naar een grote strakheid te streven, zonder te veel extra’s. Meubilair en rekwisieten tracht ik te vermijden.”
De betonnen platen die als muren dienen zijn groot en zwaar. Hoe krijg je die stukken vlot op een podium en mee op reis met de voorstelling?
VAN DENESSE: “Het blijft natuurlijk theater, dus een beetje faken hoort erbij. Vijf maanden voor de première dien ik mijn ontwerp in bij de schouwburg. Mijn moto is: het moet er zwaar uitzien, want de toeschouwer moet geloven dat het beton echt is. Door de plannen vroegtijdig in te leveren, kan het technische team op zoek gaan naar de beste oplossing om het gewenste resultaat te bereiken. Daar heb je natuurlijk een fantastisch decoratelier als dat van Toneelhuis voor nodig. En zoals je hebt kunnen zien, mag het resultaat er zijn. En het gewicht- dat valt allemaal best mee.”
In het midden van het podium bouwde je een zwembad in. Waar kwam dat idee vandaan en welke rol speelde het water volgens jou in het stuk?
VAN DENESSE: “Het water was er al van het begin bij. De weerspiegeling van het water op de muren moest voor spanning binnen de ruimte zorgen. De vijver zorgde voor ongemak bij de spelers: in het grote decor was er uiteindelijk maar weinig bewegingsruimte. In de laatste weken kwam het idee erbij om een vuur te maken op het water. Héél spannend!”
Je ziet het graag groot: je decors zijn doorgaans imposant en robuust. Is dat een stijl die je bewust in al je scènes verwerkt?
VAN DENESSE: “Ik hou van opera en daar durft men weleens uitpakken met stevige decors. De laatste decennia is dat in theater een beetje verdwenen en ik begon het te missen, dus vond ik dat het af en toe wel wat meer mocht zijn. Met Gregoria in de KVS was de technische staff oprecht blij dat er nog eens een echt decor stond met trekkenchangementen.”
Je verzorgt zelf ook het lichtontwerp van Hedda Gabler. Is het een meerwaarde om zowel het licht als het decor van een voorstelling te kunnen beheersen of moet je soms moeilijke keuzes maken tussen beide elementen?
VAN DENESSE: “In het verleden ben ik als lichtontwerper vaak geconfronteerd met decorontwerpers die van licht geen kaas gegeten hadden. In hun concept hielden ze zelden rekening met de plaatsing en bereikbaarheid van het licht. Jij lost dat wel op met je licht, klonk het dan, als bleek dat er wat dingen schortten aan het decor. Dat smoesje werd ik stilaan beu en vond ik eigenlijk niet kunnen, dus ging ik zelf aan de slag met het ontwerpen van decors in functie van het licht.”
“Het licht kan ook een decor zijn. Als lichtontwerper ben je eigenlijk een beetje een schilder. Zo schreef een journalist in Hamburg ooit over het lichtontwerp dat ik gemaakt had voor Hamlet dat het Rembrandbeelden waren – als dat geen fijn compliment is! Licht moet voor mij helder zijn: als ik het gezicht van een acteur niet kan lezen, dan heb ik mijn werk niet goed gedaan. Je kan sfeer creëren zoveel je wil, maar je mag nooit de essentie van het licht vergeten.”
Hoe begin je aan een nieuw decor? Waar vind je inspiratie als je een nieuwe opdracht krijgt?
VAN DENESSE: “Alles begint met het eerste gesprek tussen de regisseur en mezelf. Zodra we een paar strakke lijnen hebben uiteengezet, komt het idee vrij snel. Als ontwerper moet je natuurlijk niet enkel mooie plaatjes maken, ze moeten ook realiseerbaar zijn binnen de vooropgestelde budgetten en opbouwtijden. De theatergezelschappen waar ik mee samenwerk reizen nogal graag, dus daar moet ik goed over nadenken.”
Staat of valt een voorstelling voor jou met het decor? Heb je het gevoel dat je een stuk volledig verandert door de scenografie aan te passen?
VAN DENESSE: “Het decor en het licht kunnen een voorstelling behoorlijk verknoeien. Het is daarom cruciaal om er met een enorme zuinigheid en waakzaamheid mee om te gaan. Het decor is echter maar een onderdeel van een voorstelling, geen hoofdrol. Heel wat stukken kan je best zonder decor spelen, maar het licht is essentieel: doe het maar eens uit- en het is meteen gedaan met spelen.”
Hoe beïnvloedt een decor volgens jou de acteurs die erin spelen? Merk je dat hun spel verandert zodra ze overstappen van de repetitieruimte naar de vormgegeven scène?
VAN DENESSE: “Ik hoop altijd dat het decor de acteurs helpt om er voluit voor te gaan. Natuurlijk is het voor hen altijd wennen als ze uit de repetitieruimte komen, maar die onwennigheid verdwijnt meestal snel, al is het decor natuurlijk een dankbaar excuus als de eerste repetitie wat stroef verloopt.”
Is er een toneelstuk waar je graag nog eens een decor voor zou ontwerpen, een regisseur met wie je nog zou willen samenwerken of een acteur die je op je scène zou willen hebben?
VAN DENESSE: “Een toneelstuk niet zo direct, maar ik zou héél graag nog eens een Wagneropera maken. Muziek, woord, toneel, magie… Alles in één: waanzinnig. Een ouverture van twaalf minuten bijvoorbeeld, zoals bij Tristan und Isolde, vind ik heerlijk. En dan moet het stuk nog beginnen. Ik heb tot nu toe het geluk gehad om met zoveel geweldige mensen te mogen samenwerken, dat ik geen verlanglijstje heb.”
Welke voorstelling was je grootste uitdaging tot nu toe?
VAN DENESSE: “Romeo en Julia bij HETPALEIS was een hachelijke opdracht. Er stonden twee torens van negen meter hoog op de scène, die elk bijna anderhalve ton wogen. De torens moesten eruitzien als twee reuzen die konden dansen als ballerina’s. Het robuuste geheel werd door de transparantie van het decor toch vederlicht. De pers sprak over epische beelden met uitbundig gebruik van licht. Dus: missie geslaagd.”
Opgetekend door Evelyne Bauer