De nouvelle vague van het Franstalige theater

Onder het motto ‘onbekend mag niet langer onbemind blijven’ inviteert Toneelhuis in maart boeiend werk van het Brusselse Théâtre National in de Bourla. Drie topvoorstellingen van Joël Pommerat, Fabrice Murgia en het Raoul collectif, ‘Monty Python op zijn Belgisch’. We vroegen Guy Duplat, journalist bij La Libre Belgique, om een staat op te maken van het Franstalige theater in België.

Het Franstalige theater gonst van beweging en er duiken steeds meer namen van boeiende theatermakers op. Het is een aanrader voor het Antwerpse publiek om deze te ontdekken. Is er een nieuwe generatie geboren?

Om het antwoord op deze vraag te vinden, moeten we even terug in de tijd.

Het Franstalige theater in België maakte sinds 1970 drie piekperioden mee. Na mei ’68 stond het, meer nog dan het Vlaamse theater, vaak aan de top van de internationale creativiteit. Zo speelde Jo Dekmine in het Théâtre 140 in Brussel een onschatbare rol door vanaf het einde van de jaren ’60 grote vernieuwers, zoals het Living Theater of Bread and Puppet, uit te nodigen, terwijl het Théâtre de Poche het stuk Et ils passèrent des menottes aux fleurs (NL titel: En ook de bloemen werden geboeid) van Arrabal bracht. Béjart veranderde de dans. Frédéric Flamand en Frédéric Baal openden een radicaal nieuw theater, het Théâtre laboratoire vicinal, dat al snel ook buiten de landsgrenzen erkenning kreeg. Zo waren ze te zien in New York en werden ze door Peter Brook en Grotowski uitgenodigd op het Festival van Shiraz. Frédéric Flamand richtte ook het gezelschap Plan K op en werkte samen met William Burroughs, Frank Zappa en Patti Smith.

Naast het erg verouderde, officiële theater, waarvan het Théâtre National van Jacques Huisman het uithangbord was, en het amusementstheater, dook ook een nieuwe generatie van nieuwe regisseurs op, zoals Thierry Salmon, Marc Liebens, Patrick Roegiers, Philippe Sireuil enz., die er de bezem probeerden door te halen.

Maar toch zou al dit creatieve gerommel en geroezemoes stilaan uitdoven. De nieuwe regisseurs hadden moeite om hun plaats te vinden. Franstalig België plooide zich geleidelijk aan terug op zichzelf en op zijn verleden en sloot de deuren voor invloeden van buitenaf. De intenties om het bestaande in vraag te stellen, bleven wat ze waren: intenties. Er waren uiteraard enkele mooie uitzonderingen, zoals Philippe Sireuil en Jacques Delcuvellerie in Luik, de originele experimenten met volkstheater in een tent met Arsenic, of de ‘translingüistische’ voorstellen van Transquinquennal. Maar net op het ogenblik dat het theater en de dans in Vlaanderen hun oude, stofferige keurslijf van zich afgooiden, namen zoals Jan Fabre, Jan Lauwers, Luk Perceval en Guy Cassiers de theaterzalen onveilig maakten en Gérard Mortier de Munt op zijn kop zette, sluimerde het Franstalige theater in.

Verband met de economie

Met de economie? Uiteraard. Het theater is nauw verbonden met de economie en de evolutie van de maatschappij. De communautarisering heeft vleugels gegeven aan Vlaanderen, dat zijn jonge herrieschoppers een kans bood om zich te doen gelden. Aan Franstalige zijde, daarentegen, dreef de economische crisis de instellingen en het publiek er waarschijnlijk toe om zich teveel in zogenaamde ‘vaste waarden’, geërfd uit het verleden of gekopieerd van Frankrijk, te keren.

Sinds enkele jaren lijkt het tij echter te keren. Het glorieuze voorbeeld van de Belgische, Franstalige cinema is daar vast niet vreemd aan. De films van de broers Dardenne hebben bewezen dat het mogelijk is om op een prachtige, treffende manier over problemen van onze tijd en streek te spreken. In hun kielzog zijn talrijke, talentvolle regisseurs opgestaan, die erin geslaagd zijn zichzelf te bewijzen (denk maar aan Jaco Van Doormael, Bouli Lanners, Joachim Lafosse enz.). Hetzelfde geldt voor de uitstekende acteurs, zozeer dat de definitie ‘Belgische acteur’ in Frankrijk een kwaliteitslabel is geworden en de Belgenmoppen er al lang niet meer in de mode zijn.

De aanhoudende crisis, die niet alleen economisch is, maar zich ook op institutioneel niveau afspeelt (welke toekomst is er nog voor België?), heeft ook een belangrijke rol gespeeld in de tendens van de kunstenaars, de laatste jaren, om het woord te nemen in dit nieuwe ‘politieke theater’ – in de beste zin van het woord.

Tegelijk zijn de theaters zich ook opnieuw gaan openstellen voor innoverende ervaringen uit Vlaanderen. Net toen Vlaanderen zich op zijn beurt in zichzelf leek te keren, zette het Franstalige theater zijn deuren weer open. Jean-Louis Colinet van het Théâtre National nodigde de KVS van Jan Goossens uit voor een gekruist festival, Toernee générale. De Vlaamse artiesten waren de vedetten in Charleroi en Bergen. Tom Lanoye raakte in de mode in het zuiden van het land. Wim Vandekeybus, Jan Fabre en Anne Teresa De Keersmaeker werden stamgasten in de stad van Elio Di Rupo, waar Guy Cassiers in 2015 een nieuwe voorstelling met Frans- en Nederlandstalige acteurs zal creëren voor Mons 2015. De bruisende Chileense scene is een graag geziene gast. Het Théâtre de Liège leverde al meerdere Europese coproducties met Warlikowski en Pipo Delbono af. Het Théâtre de Namur ging in zee met Wajdi Mouawad voor enkele grootschalige projecten. Het Théâtre National werd dan weer de drijvende kracht achter een Europees netwerk. In die context werden talrijke coproducties op het getouw gezet, vaak met Belgische acteurs, in samenwerking met regisseurs zoals Lars Noren, Emma Dante, Thomas Ostermeier, Falk Richter en Joël Pommerat. Deze twee laatsten werden zelfs artistes associés bij het Théâtre National.

De 50-jarige Joël Pommerat is ongetwijfeld de meeste emblematische auteur en regisseur van het hedendaagse, Franse theater. De originaliteit van zijn mise-en-scènes, zijn licht- en schaduwlichtspel en de bijzonderheid van zijn ‘op het podium’ geschreven teksten hebben hem geleidelijk aan een stevige naam opgeleverd in een Frans theaterlandschap, dat tot voor kort weinig ontvankelijk was voor dit soort theater. Hij werpt een poëtische en tegelijk politieke blik op actuele thema’s die in het theater weinig aan bod komen, zoals de relaties op het werk, of geeft zijn eigen versie van sprookjes voor kinderen. Joël Pommerat is een regelmatige gast op het Festival van Avignon en artiste associé bij het Théâtre de l’Odéon. Vanaf einde maart staat hij in de Munt met een nieuwe creatie: een opera op basis van zijn stuk Au Monde op muziek van Philippe Boesmans.

Het resultaat van dit alles is een nieuwe generatie acteurs, regisseurs en nieuwe ideeën. Zo creëerden Michèle-Anne De Mey en Jaco Van Dormael Kiss and Cry, een buitengewone voorstelling, die ‘nanodans’ en illusies combineert. Christophe Sermet bracht Mamma Medea van Tom Lanoye met fabelachtige acteurs, afkomstig uit de cinema (Claire Bodson, Yanick Renier). Het stuk triomfeerde overal waar het kwam.  Ook Anne Cecile Vandalem creëert een heel bijzonder theater.

En dan is er nog die ‘ufo’, Raoul collectif genaamd. Het is de moeite waard om even stil te staan bij dit experiment, dat als een voorbeeld van deze nouvelle vague kan worden gesteld.

 

Raoul collectif

De groep is genoemd naar de filosoof Raoul Vaneigem, een van de grote denkers van mei ’68 en de auteur van het Traité de savoir-vivre à l’usage des jeunes générations, een cultboek voor manifestanten. Raoul Vaneigem leeft nog altijd in Henegouwen, ver van de media en ver van de door hem zo verfoeide société du spectacle, de spektakelmaatschappij (zoals zijn situationistische kompaan, Guy Debord, ze noemde). Hij volgt de evolutie van de wereld met arendsogen en houdt nog altijd vast aan zijn idealen over een radicale verandering, zoals hij ons einde 2012 vertelde. Hij gaf ook commentaar op het feit dat jonge kunstenaars vandaag, zoals Raoul collectif, maar ook de videokunstenaar Nicolas Kozakis, die op Manifesta in Genk en op de jongste Kunstenbiënnale van Moskou te zien was, zich door zijn teksten laten inspireren.

“De nieuwe generaties kunstenaars hebben de strijd aangebonden met de kunstmarkt in naam van een werk dat ze rechtstreeks in verband willen stellen met de problemen van hun dagelijkse leven. Velen voelen de kunst aan als een van de uitdrukkingsvormen van die art de vivre, die onze echte rijkdom is, de rijkdom van het zijn, die almaar belangrijker wordt naarmate de rijkdom van het hebben en het consumentisme  door de opkomst van de armoede worden weggevreten. Wanneer ons overleven wordt bedreigd door het bankroet van de economie, is het niet te verwonderen dat we ons weer naar het leven en zijn uitzonderlijke creativiteitspotentieel keren; het is niet te verwonderen dat we weer op zoek gaan naar nieuwe energieën, nieuwe sociale relaties, nieuwe praktijken, die breken met onze oude roofdiergewoonten.”

Alleen al de naam ‘Raoul collectif’ laat onmiddellijk een geest van bevrijdende utopie en vruchtbare terugkeer naar de libertaire ideeën van mei ’68 doorschemeren.Romain David, Jérôme de Falloise, David Murgia, Benoît Piret en Jean-Baptiste Szezot doen alles samen: het schrijven van de teksten, de regie, het acteerspel... Zonder chef. Ze ontmoetten elkaar op het conservatorium van Luik, de school waar Jacques Delcuvellerie altijd zo’n grote invloed heeft gehad. Er ontstond niet alleen een wederzijdse waardering, maar ze stelden ook vast dat ze dezelfde vragen hadden over het leven, het theater en de rol van het theater om het leven in vraag te stellen: als onze maatschappij recht op een muur afstevent, hoe kan het individu dan weerstand bieden, zijn vrijheid vinden of genieten? En hoe kunnen we het samen-leven heropbouwen?Hun vragen worden gevoed door de literatuur, die ze overvloedig becommentariëren:  Raoul Vaneigem, maar ook Mars van Fritz Zorn of L’Adversaire van Emmanuel Carrère, die het verhaal van Jean-Claude Romand vertelt, die ‘dokter’ die zichzelf een leven uitvond en zich uiteindelijk genoodzaakt zag om zijn gezin te doden toen zijn leugens niet langer standhielden. Ze citeren de vlucht van Christopher McCandless (door Sean Penn gestalte gegeven in Into the Wild) of Stig Dagerman in Onze behoefte aan troost is onverzadigbaar.Hoewel alle leden van het collectief ook andere activiteiten hebben (theater en cinema, zoals David Murgia, een van de meest gewaardeerde acteurs van België), zijn ze voor dit project gaan zitten rond een tafel, die ze “het ei” noemen (of “de kip”, voegen ze er zelf aan toe).De titel van hun eerste voorstelling bestaat uit twee woorden: het “signaal” is dat van de verontwaardiging, het woord ‘wandelaar’ verwijst naar het belang dat het wandelen voor hen heeft, “de vlucht die ons de mogelijkheid biedt om afstand te nemen en de dingen beter te zien”. Ze bereidden het stuk trouwens voor tijdens wandelingen met hun vijven in de Ardennen en in de Cévennes. “Wandelen biedt je de mogelijkheid om alleen en tegelijk in groep te zijn.” Ze citeren de grote, wandelende filosofen van de terugkeer naar de natuur, zoals Thoreau. Maar ze hadden het evengoed kunnen hebben over Francis Alÿs, wiens artistieke prestaties op het wandelen gebaseerd zijn.

Hun voorstelling vertrekt van vijf wandelaars, die naar een open plek in het bos stappen. Ze stellen zich vragen bij hun individuele revolutie en zien dat hun kwetsuren nuttige symptomen zijn. “We moeten als broers optreden, want we zijn verdwaald”, zeggen ze tot elkaar. “Elk van ons is drager van een individuele kwetsuur, die een bevrijding kan zijn”. Maar deze wandelaars worden ook ingehaald door wat hen overkomt. In deze wandeling en gedachtegang zit er ook twijfel, leemte, iets dat niet kan worden geanalyseerd. Gelukkig, want het is in deze tussenruimte dat de kunst tot stand komt.

Een cerebrale bedoening? Helemaal niet! “We willen het hebben over de vreugde van de vrijheid, nooit cerebraal en vooral niet moraliserend zijn, er muziek op zetten”. De voorstelling is een klein mirakel. Het is een parel, die plots opduikt in ons theaterlandschap, Monty Python op zijn Belgisch, formidabele acteurs ten dienste van hun eigen teksten, die praten over de zin van het leven, de wanhoop te leven in een maatschappij die vastzit, zoals de onze, maar allemaal met een flinke dosis ironie, humor en vindingrijkheid. Een van de verdiensten van de groep is de exuberante, inventieve manier waarop ze te werk gaan.  De humor, de visuele en de verbale gags zijn allemaal manieren om aan de existentiële impasse te ontsnappen. Het is tijdens Signal du promeneur dan ook lachen geblazen.

Fabrice Murgia

Terwijl Raoul collectif aan zijn tweede voorstelling (een geduchte test!) werkt, is een andere regisseur die naar Antwerpen komt, op zijn dertigjarige leeftijd al een ster.  Fabrice Murgia (de broer van David Murgia) toerde al de wereld rond met zijn eerste voorstelling, Le chagrin des ogres. Hij werd in 1983 geboren in Verviers en studeerde aan het conservatorium van Luik, waar hij les kreeg van Jacques Delcuvellerie (die beslist een grote invloed heeft gehad). Fabrice werkte als acteur voor het theater, de cinema en de televisie. Vandaag is hij actief als auteur en regisseur, staat hij aan de leiding van de Cie Artara en is hij artiste associé bij het Théâtre National. Hij schreef en regisseerde zijn eerste voorstelling, Le Chagrin des ogres, in 2009 voor het Festival van Luik. Daarna volgden een  woordenloos stuk, LIFE:RESET/Chronique d'une ville épuisée, en Dieu est un DJ, naar een tekst van Falk Richter. In amper drie stukken stippelde Fabrice Murgia de grote trekken van zijn werk uit: een actueel taalgebruik,  de generatieproblematiek en zintuiglijke voorstellingen, die vertelling, acteerspel en klank- en beeldtechnologieën in de stijl van Guy Cassiers combineren. Hij aarzelt niet om harde onderwerpen frontaal aan te pakken, zoals het vluchtelingenprobleem (in Exils) of de indoctrinatie van de sekten (in Les enfants de Jéhovah). Hij stortte zich in een volumineuze trilogie met het Gentse gezelschap LOD en de componist Dominique Pauwels. Het eerste luik, Ghost Road, werd al gecreëerd. De hoofdrol wordt vertolkt door de grote, Vlaamse actrice Viviane De Muynck. Murgia filmde spooksteden, die ‘ghost towns’ van in de Amerikaanse woestijnen, de Death Valley of de streek van de Mexicaanse grens. David Murgia wou er de rol van een archeoloog van het heden spelen.En hier duiken alweer de spoken van het verleden op. Maar hier wonen ook mannen en vrouwen die de steden ontvlucht zijn en iets nieuws willen uitvinden. Deze plaatsen vinden weerklank in de geest van Viviane De Muynck, die haar eigen bedenkingen over haar leven, de leeftijd en het zo snel veranderende Antwerpen met de interviews vermengt. Het tweede luik, dat in voorbereiding is, zal over de oude strafkolonie van Pinochet in het midden van de Atacamawoestijn gaan. Het derde zal misschien op Fukushima gericht zijn.

Fabrice Murgia staat in juli op het programma van het Festival van Avignon, op uitnodiging van de nieuwe directeur, Olivier Py. Hij zal er Notre peur de n'être creëren, een stuk over vragen die te maken hebben met malaises, crises en vervreemding, op basis van werken van Michel Serres over de overgang van de beschaving van de geschreven tekst naar die van de nieuwe technologieën. Hij legt uit dat hij voor deze nieuwe voorstelling inspiratie vond  bij de hikikomori in Japan, die zich vrijwillig van hun omgeving afzonderen en de wereld alleen van op hun scherm lezen, enerzijds, en op de geschiedenis van zijn beste vriend, die zich al tien jaar thuis opsluit, ogenschijnlijk zonder gek te worden.  “Notre peur de n'être  (Onze angst om niet te zijn) zal dus misschien spreken over dat vaak surrealistische, maar misschien prachtige alledaagse. Ik heb geprobeerd eerlijk te zijn toen ik getuigde over mijn dwalingen in dit laattijdige kapitalisme, dat moeilijk te begrijpen is en waarin het vooral nodig is om van de kunst iets anders te maken dan een al te simpele, weinig overtuigende uitleg.”

Dat er eindelijk weer een Franstalige, Belgische artiest op het programma van het  Festival van Avignon staat (in 13 jaar was er alleen Jacques Delcuvellerie), is een duidelijk teken van deze heropleving, die lijkt aan te breken.

Guy Duplat

Ook interessante producties: