Beste lezer,
Italo Calvino zegt dat hij gêne en ongemak voelt wanneer hij zichzelf hoort praten. En dat hij daarom liever schrijft. Zo kan hij aan een zin blijven werken totdat hij klopt. Ik herken me heel erg in die gêne bij het spreken. Ik worstel met mijn woorden als ik spreek en zeker in het openbaar. Ik ben helaas zelf ook geen schrijver. Ook dat medium ligt me niet. Maar ik ben wel een lezer. Ik hou intens van literatuur. Van de schoonheid en de diepgang die in een tekst verwoord worden. Er is over die woorden en zinnen lang nagedacht. Ze hebben liggen rijpen in de verbeelding van de auteurs en dan hun exacte vorm gevonden. Precies omdat de woorden en zinnen zo exact geformuleerd zijn, kan het wit errond zich met de verbeelding van de lezer vullen. Als theatermaker zie ik mezelf als een soort van medium tussen teksten en het publiek. Ik probeer de woorden en zinnen van schrijvers als Proust, Musil, Woolf, Conrad, Brouwers, Lanoye, Mortier, etc. op een andere manier dan in een roman tot bij de toeschouwers te brengen. Het is in en achter hun woorden dat ik me via het theater uitdruk. Ik probeer het wit te zijn dat de verbeelding van de toeschouwers stimuleert.
De historicus Tony Judt vraagt zich in een van zijn boeken af waarom we het zo moeilijk hebben om ons een andere samenleving voor te stellen. Zijn antwoord is even verrassend als verbijsterend: het onvermogen van onze verbeelding heeft volgens hem te maken met de onmacht van onze taal. We beschikken niet meer over de woorden om ons een alternatief voor te stellen. Calvino heeft het in de eerste plaats over het economische denken dat zo diep in onze taal is doordrongen dat we onszelf in economische termen begrijpen. Ons leven is een carrière geworden waarin we investeren. We proberen onszelf zo voordelig mogelijk in de markt te zetten om onze slaagkansen te vermeerderen. De existentiële keuzes die we maken worden in winst en verlies vertaald. Onze problemen en onze emoties moeten we leren managen. De maatschappij bestaat uit winners en losers. We zijn intussen allemaal ondernemers geworden van ons eigen bestaan dat we voortdurend moeten plannen, evalueren en herstructureren. En zo kan ik nog een tijdje doorgaan.
Calvino noemt deze taalverarming ‘een epidemie’, een woord dat we inmiddels zelfs fysiek aanvoelen. Naast deze verarming doet zich echter ook een ander fenomeen voor: de ontwikkeling van een taal die losgeslagen is van de werkelijkheid en geen enkele verantwoordelijkheid meer voelt voor een juiste representatie ervan. De doorbraak van de sociale media en de introductie van fake news hebben hierin een grote rol gespeeld. Twitter is een podium voor wereldpolitiek geworden. Foute data worden zolang geretweet totdat het een schijn van waarheid krijgt. Er zijn geen feiten, alleen interpretaties. Voorheen onbestaande werelden worden uit het niets gecreëerd. Wat eens het voorrecht was van de schrijver, kan nu iedereen, zo lijkt het. Dat maakt van president Trump de postmoderne kunstenaar bij uitstek! We zijn ver voorbij de Newspeak waar George Orwell ons ooit voor waarschuwde.
Niet alleen het woord, ook het beeld is gedevalueerd. We worden overspoeld door woorden en beelden die steeds meer plaats innemen maar ook steeds minder betekenen. Ze verliezen hun exactheid. We gebruiken woorden steeds ondoordachter, vrijblijvender, onverschilliger, onzorgvuldiger. Nuances verdwijnen. De taal wordt harder, intoleranter, polariserend. De beelden stapelen zich op aan een snelheid die niet langer te volgen is. Ze worden brutaler, agressiever, obscener. Woorden en beelden maken zich los van de werkelijkheid en creëren een schijnwereld waarin andere belangen dan de onze in het spel zijn. En zo verliezen wij onze greep op de wereld en zijn vele mogelijkheden. We bewegen ons alleen nog maar binnen de krijtlijnen van een ideologisch voorgebakken werkelijkheid.
Voor Calvino is er maar één remedie tegen die pest die de (beeld)taal aanvreet. Alleen de literatuur kan antilichamen creëren. De taal van de literatuur benadert de dingen met discretie, aandacht en voorzichtigheid, met respect voor wat de dingen zonder woorden communiceren. Ik wil daar ook het theater aan toevoegen. Ook het theater is een antilichaam. Het is een ruimte en een tijd waarin op een bijzondere manier aandacht besteed wordt aan woorden en beelden. Theatermaken is het zoeken naar het juiste woord, de juiste zegging, de juiste beweging, het juiste beeld, de juiste stilte… En dat telkens opnieuw, want iedere voorstelling is uniek.
Die grote aandacht voor het detail vind ik terug in het werk van Benjamin Verdonck. Zijn fascinatie voor het onooglijke, het marginale, het niet meer bruikbare, het ogenschijnlijk betekenisloze waarmee hij aan voorwerpen opnieuw een plaats geeft. In zijn verzamelingen. In een voorstelling. In een verhaal dat hij vertelt. Het is een heel precieze aandacht voor wat er is en voor de geschiedenis ervan. Een aandacht voor eenvoudige materialen als papier, karton, stukjes hout, koordjes, etcetera. Voor mij is die aandacht ambachtelijk. Dat ambachtelijke zit voor mij op een andere schaal ook heel erg in het werk van FC Bergman. Zowel FC Bergman als Benjamin Verdonck slagen erin om door hun aandacht voor het concrete en het materiële ieder een heel eigen onvatbare en mysterieuze wereld te creëren, die op zijn beurt weer heel essentiële vragen stelt bij onze concrete werkelijkheid.
Die spanning tussen het exacte en het ongedefinieerde, tussen dat wat we kunnen berekenen en afbakenen en datgene wat zich voortdurend aan onze greep onttrekt, tussen het zichtbare en het onzichtbare, zit ook op het niveau van onze organisatie. Theater is geen leeg blad of een leeg canvas waarop de schrijver en de schilder op eender welk moment van de dag kan beginnen werken. Theater is een collectief werkproces dat een grote hoeveelheid voorbereiding en planning vraagt. Zeker een groot theater als Toneelhuis dat veel verschillende theatermakers onder één dak heeft, beweegt zich tussen creatie en productie, tussen de verbeelding en de complexe materiële vertaling in een voorstelling die in een reeks kan opgevoerd worden. De spanning tussen de wilde verbeelding en de creatieve energie enerzijds en de financiële kaders en praktische afspraken waarbinnen gewerkt moet worden zijn iedere dag voelbaar in een theater. In die spanning moet voortdurend onderhandeld worden. Alleen zo kunnen grote projecten als de voorstellingen van FC Bergman tot stand komen: projecten die buiten iedere maat vallen en precies daarom gemaakt moeten worden. En alleen zo kunnen de miniatuurvoorstellingen van Benjamin in al hun precisie geënsceneerd en gepresenteerd worden.
Die precisie heeft evenveel te maken met het werkproces als met het eindresultaat van een voorstelling. Het exacte eindpunt van de voorstellingen die we in Toneelhuis maken, ligt op voorhand niet vast. De artistieke verbeelding volgt immers haar eigen kronkelende bewegingen. Wat Toneelhuis probeert is de juiste omstandigheden te creëren om dat vaak ongrijpbare artistieke proces mogelijk te maken. Om dan uiteindelijk uit te komen op een plek die onmogelijk kon worden voorzien. Bij de perfecte krab van Chuang-tzu uit de vorige brief misschien?