Zijn voorstellingen zijn kleurrijke uitspattingen van beeld, beweging en muziek, met een sterk politieke ondertoon. Aan klassiek repertoire veegt hij graag zijn voeten. Maak kennis met een regisseur die van plan is de Bourla (voor zich) in te nemen met nieuwe metaforen.
Je zegt een hekel te hebben aan klassiek repertoire. Opmerkelijk, voor een maker die in het recente verleden zowel aan de slag ging met Medea als met Moby Dick.
Gorges Ocloo: “Ik weet het. (lacht) Maar ik ben er klaar mee. Ik kan geen Hamlet meer maken, geen Oresteia - ik geraak er niet meer overheen, over dat stramien van die vaste vorm, die vaste taal. Steeds vaker ben ik aangedaan door de kleine verhalen die ik op straat zie, of die ik lees wanneer ik de krant open sla. Zoals die jongen uit Genk, die door een paar van zijn vrienden werd doodgeslagen voor een paar gram wiet. Ik kom ook uit die wijk. Hij was geen Hamlet: niemand kende die jongen, nobody cared. Toch is dat voor mij repertoire, kleinmenselijk repertoire, dat een lijn legt tussen het drama van het leven hier en nu en de universele tragiek van de mens. Wij doen soms alsof geweld van bovenaf op ons neervalt - dat is wat je leest in de klassieke, verheven verhalen. Maar het zit binnenin. Het doordrenkt ieder van ons. We zijn geweld, we zijn liefde, we zijn dat alles samen.”
Bij Beeldsmederij DE MAAN in Mechelen, waar je verbonden bent als artistiek leider, maakte je recent nog een heel ander stuk repertoire: Anansi was een jeugdvertelling over een mythische spin.
Ocloo: “Het is een mooi voorbeeld van de alternatieve manier waarop repertoire kan werken. Anansi is in Ghana geen geijkt verhaal of zelfs geen vaste set verhalen - het is louter een figuur. Je kan je die spin toe-eigenen en hem gebruiken om er de meest fabelachtige verhalen of zelfs leugens aan op te hangen. Enige vereiste is dat er een politieke ondertoon in het verhaal zit, met aan de oppervlakte een vrolijke, wat naïeve vertelling. Het is een soort open source repertoire: het groeit van onderuit, het vult zich met de verhalen van deze tijd. Na mijn voorstelling over Moby Dick schreef iemand dat ik niet had begrepen waarover het origineel ging. Maar het origineel kan me niet schelen. Het gaat over vandaag. We maken geen kunst om iets te herhalen, maar om voorstellingen te maken, om nieuwe voorstellen te doen.”
Dat naïeve waarover je spreekt - een bewuste, politieke naïviteit - is een lijn die niet alleen schuilt in je werk voor een jong publiek, maar evengoed in je voorstellingen voor volwassenen. Het is interessant om dat ‘kinderlijke’ binnen te brengen in de Bourlaschouwburg, traditioneel toch een plek van meer ‘verheven’ kunst.
Ocloo: “Ik zie de tegenstelling niet. Wij blijven kinderen. Natuurlijk krijgen wij met het opgroeien meer verantwoordelijkheden, maar daar stopt het dan. Heb je al eens kinderen ruzie zien maken? Ze doen dat net zoals volwassenen - met dezelfde gebaren, om dezelfde banaliteiten. En de Bourla… (grijnst) Die heeft natuurlijk iets bourgeois, dat daagt me uit. Ik ben benieuwd hoe ik in dat prachtige, burgerlijke kader iets kan maken dat het kader zelf doet wankelen. Want hoe je het ooit draait of keert: mijn verhalen verschillen van die van de andere Toneelhuismakers, die wit en westers zijn, hoezeer ze voor de rest ook van elkaar afwijken. Mijn metaforen gaan terug op mijn Afrikaanse roots, op mijn fascinatie voor voodoo, op de bijbelse manier waarop ik denk. Maar net dat levert een mooie mishmash op met de rest.”
Een opmerkelijke strategie! De meeste makers sluiten zich aan bij een huis omdat ze er passen. Jij doet dat expliciet omdat je er niet past.
Ocloo: “Exact! Juist omdat ik er niet pas, is het belangrijk dat ik er ben. Weet je, op school in Ghana was het motto: actions, not only words. Dat heb ik altijd meegedragen. Als we werk willen maken van diversiteit, is het hoog tijd om te stoppen met erover te praten, en het te doén. Ik zie mezelf daarmee niet als de Grote Diverse Verlosser van Toneelhuis hé, maar het is wel mijn opdracht om die andere verhalen waarover ik sprak in huis te brengen. En zo aan het publiek te tonen: je kent dit verhaal niet, je hebt er misschien nog nooit van gehoord, maar ook dit kan worden verteld. Zoals de volgende voorstelling die ik ga maken, over de Ashanti-koningin Nana Yaa Asantewaa.”
Ik beken. Ik heb er nog nooit van gehoord.
Ocloo: “Terwijl het in Ghana een nationaal verhaal is, zoiets als de Guldensporenslag hier. (knipoogt) Ik heb het als kind talloze malen gehoord. Het is het verhaal van een Ashanti-vrouw, een vrouw uit een van de rijkste volkeren van Ghana, die in opstand komt tegen de Engelse overheersers. Wanneer de Engelsen eind de negentiende eeuw de ‘gouden stoel’ willen roven van het Ashanti-volk - hun nationale symbool, het voorwerp waarin hun hele identiteit ligt besloten - laten de mannen begaan. Nana Yaa Asantewaa brengt daarop een vrouwenleger op de been, dat een jaar lang tegen de Engelsen vecht. Actions, not words, zie je.”
The Golden Stool, or the story of Nana Yaa Asantewaa wordt gecoproduceerd door Toneelhuis en LOD muziektheater. Je noemt het zelf een ‘afrOpera’.
Ocloo: “Ja, die term is een soort verzet tegen de standaard-invulling die in het westen leeft van het begrip ‘opera’. In The Golden Stool zullen tien zwarte vrouwen op de bühne staan: acht zangers, dansers en percussionisten, en dan nog een sopraan en een mezzosopraan. Maar het ligt moeilijk om dat ‘opera’ te noemen. Wat uit Afrika komt, is sowieso ‘wereldmuziek’, snap je? Maar goed, nemen jullie het woord ‘opera’ maar, ik zal wel spreken van ‘afrOpera’. (lacht) Dat gevecht om woorden is trouwens exemplarisch voor een probleem dat ik wel vaak ervaar: mijn werk valt tussen twee stoelen. Mijn zwarte vrienden vinden dat ik witte voorstellingen maak, een wit publiek heeft het moeilijk met mijn magische of bijbelse symbolen. Ik ben voor de een niet exotisch genoeg, voor de ander niet ‘eigen’ genoeg. Maar wie daar moeite mee heeft: pech. Ik ben hier nu. And I came to stay.” (lacht)
interview door Evelyne Coussens