Een a-typische Cassiers
“De moed om te doden van Lars Norén is misschien een wat verrassende keuze in het repertoire dat ik op dit ogenblik ensceneer. Het is om te beginnen een rechttoe rechtaan theatertekst en geen roman. Ten tweede is het een familiedrama en geen grote epische vertelling zoals De welwillenden of Hamlet vs Hamlet bijvoorbeeld. Het is ook een vrij ‘realistisch’ stuk, al moet je die term bij Norén altijd tussen aanhalingstekens plaatsen. Het realisme van zijn vroege werk – De moed om te doden is een van zijn eerste stukken - verschuift altijd naar de psychose. Maar goed: het vertrekpunt is wel heel herkenbaar. Een vader komt bij zijn zoon op bezoek en de ruzie loopt volledig uit de hand. Een derde reden waarom het een a-typische Cassiers voorstelling wordt, is dat ik er geen technologie in zal gebruiken.”
Verstoorde familierelaties
“Voor mij sluit dit stuk aan bij voorstellingen als Natuurgetrouw, een voorstelling die ik in 1984 met mijn vader op basis van teksten van Harold Pinter en van improvisaties heb gemaakt, De cementen tuin (naar The Cement Garden van Ian McEwan), Rotjoch (naar The Butcher Boy van Patrick McCabe), De wespenfabriek (naar The Wasp Factory van Iain Banks) en ook Bezonken rood naar de gelijknamige roman van Jeroen Brouwers. Al die voorstellingen vertellen over pijnlijke en verstoorde relaties tussen vader, moeder en kind. Het is natuurlijk te kort door de bocht om te zeggen dat de vader in De moed om te doden Jef Cassiers is en dat zijn zoon Guy Cassiers is. Zo werkt het niet. Afgaande op de persoonlijkheden van de twee personages in Lars Noréns stuk herken ik er veel meer de verhouding tussen mijn vader en zijn moeder, mijn grootmoeder, in. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je als theatermaker niet toch altijd ook bezig bent met een soort zelfanalyse wanneer je vaders, moeders en kinderen op het toneel ensceneert. Ik verwijs daar ook expliciet naar door een foto van mezelf en mijn vader als aankondigingsbeeld van de voorstelling te gebruiken. Je kan daarnaast ook zeggen dat in de vele machthebbers die ik de voorbije seizoen op het toneel heb gebracht, er ook altijd iets schuilgaat van de vaderfiguur.”
Natuurgetrouw
“Ik heb één keer met mijn vader op de planken gestaan. Dat was in Natuurgetrouw. De voorstelling was een afrekening met de figuur van de vader. Ze had een heel simpele enscenering: een tafel en twee stoelen. Niet meer. We hebben die voorstelling meer dan tachtig keer gespeeld. De voorstelling vertelt over een verjaardagsfeest voor de vader dat volledig ontaardt in een verschrikkelijke ruzie met de zoon. Toen ik theater begon te maken wilde ik dat mijn voorstellingen in niks leken op wat mijn vader aan het doen was. Nu merk ik dat er toch veel meer gelijkenissen zijn en dat ik als theatermaker een soortgelijk traject afleg als hij. Je moet dat als zoon ook durven erkennen op een bepaald ogenblik, dat je steeds meer op je vader begint te lijken.”
Het verleden verslindt de toekomst
“De moed om te doden is in de eerste plaats een psychologisch verhaal. Het maakt deel uit van de psychoanalyse van Lars Norén. Hij schreef het na de dood van zijn vader, die hem in die tijd letterlijk kwam bespoken. Vertaler Karst Woudstra, die Norén goed kent, wist te vertellen dat Norén zijn dode vader door de muren van de kamer voelde komen! Het stuk is dus bedoeld om zijn vader symbolisch te doden, om het spook van zijn vader te verjagen. Vader en zoon zijn beide op hun eigen manier gefixeerd op het verleden. De vader heeft zich een geïdealiseerd verleden bij elkaar gefabuleerd. De zoon doorprikt dat, maar meer kan hij niet. Geen van beide slaagt erin om met zijn eigen geschiedenis om te gaan. De tijd is niet langer lineair. Er is geen toekomst. Vader en zoon herhalen voortdurend ingesleten patronen. Hun verleden heeft hun toekomst opgevreten. Die fixatie op het verleden heeft hun band met de buitenwereld onmogelijk gemaakt. Ze lijken zelfs schrik te hebben om naar buiten te gaan. Op het einde van het stuk sluit de zoon nadrukkelijk de deur van het huis waar hij woont, maar eigenlijk zitten beide personages van in het begin in hun verziekte relatie opgesloten.”
Ingenieuze banale dialogen
“De dialogen ogen banaal en alledaags. Maar dat is maar schijn. De moed om te doden is een van de eerste stukken van Norén, maar zijn beheersing van de taal is reeds erg groot. De dialogen zijn een subtiel en ingenieus netwerk van strategieën en tegenstrategieën. Vooral de vader is een gigantisch manipulator. Aanvankelijk heb je medelijden met hem omdat de zoon zich zo hard en onverschillig tegenover hem gedraagt, maar naarmate het stuk vordert ontdek je hoe koud en egoïstisch de vader is. Het zijn uitdagende rollen voor Dirk Van Dijck en Wouter Hendrickx. Ze kunnen zich nergens achter verbergen en spelen heel dicht bij het publiek. Ik gebruik dit keer geen zendmicrofoons. In die zin is het allemaal erg naakt.”
Halve meubels
“Ik heb voor een sobere vormgeving gekozen. Het stuk speelt op het voortoneel. Er is letterlijk geen diepte. Er is geen speelruimte voor de personages en dus ook niet voor de acteurs. De weinige meubelstukken die er zijn, zijn door een zwarte muur in twee gekapt. Je ziet als toeschouwer slechts een helft van een tafel, een sofa, een televisie, etc. Het is ook in de enscenering letterlijk en figuurlijk een enge en gebroken wereld waarin de personages proberen te overleven. Ook het einde blijft ambigu: bevrijdt de zoon zich nu werkelijk van de vader?”
Demasqué
“De personages dragen maskers. Ze verbergen zich achter hun rol. De vader is een leven lang ober geweest, onzichtbaar voor of vernederd door de wereld rondom hem. Hij zegt het zelf: niemand ziet de ober. Het ober zijn, de formele beleefdheid en zijn irriterende onderdanigheid, is zijn tweede natuur geworden. Ook de zoon is een ober, maar in wat louchere gelegenheden. Hij houdt zich in leven met half criminele activiteiten. De vader is er niet in geslaagd iets van zijn dromen over te dragen op zijn zoon. Het enige wat hij heeft doorgegeven is zijn mislukking en zijn frustraties. De zoon herkent zich steeds meer in zijn vader. Uiteindelijk moeten de maskers vallen.”
Zwarte Radka
“Ook de vriendin Radka speelt een rol, vrij letterlijk zelfs. Van beroep is zij een play-back zangeresje. Ze zingt niet echt. Ze imiteert anderen om te entertainen in een bar, waar zij de zoon heeft ontmoet. Radka wordt gespeeld door Aminata Demba, een jonge zwarte actrice. Ik heb haar leren kennen tijdens een workshop die voorafging aan de productie Het vertrek van de mier (HETPALEIS / KunstZ / Toneelhuis) waarvoor ik haar wilde casten, maar zij kon toen niet omwille van een ander project. De keuze voor haar heeft zeker ook te maken met een bewuste beslissing om meer acteurs en actrices met een andere culturele en etnische achtergrond op het toneel te brengen. Zonder dat het in de voorstelling onmiddellijk over dat verschil moet gaan. In de tekst van Norén is er geen enkele aanwijzing dat Radka Afrikaanse roots heeft. Maar het creëert wel een nieuwe context voor het stuk. Hoewel haar kleur geen onderwerp van gesprek is, is zij een buitenstaander. Net zoals de toeschouwers kijkt zij verbaasd naar het gevecht tussen vader en zoon, die haar aanwezigheid meer dan eens vergeten. Radka wordt de inzet van een ‘strijd’ tussen een seksueel actieve vader en veel passievere en voyeuristische zoon, waarbij je je de vraag kan stellen of de zoon zijn vader niet met opzet alleen met Radka laat. Hij heeft zijn vader ooit betrapt met de meid en wil wellicht die scène herensceneren.”
Heeft Vlaanderen angst om te veranderen?
“Maar naast het ‘gezinsdrama’ vertelt het stuk ook iets over de samenleving als geheel en zelfs over Vlaanderen. Ik heb aan Bart Van Nuffelen gevraagd om de vertaling van Karst Woudstra te vervlaamsen. Dat is iets wat ik normaal gezien nooit doe. Ik hou me in mijn voorstellingen aan het standaard Nederlands. In dit geval vond ik dat het Vlaams moest zijn. Ik herken in het conflict tussen vader en zoon iets van Vlaanderen: een angst voor verandering en een tendens om voortdurend te zeggen ‘vroeger was het beter’. Ik heb soms het gevoel dat in Vlaanderen de balans tussen heden en verleden zoek is. De vader en de zoon zijn mensen zonder toekomst. Ze hebben zich voor elkaar onmogelijk gemaakt door zich naar binnen te keren. Dat is een gevaarlijke mentaliteit. Het leidt tot een onverschilligheid voor wat er werkelijk aan de hand is. Vader noch zoon confronteren de realiteit. Ze vreten elkaar op in een steeds kleiner wordende wereld. En als je nog wat verder associeert, zou je kunnen zeggen dat de zwarte Radka verwijst naar ons Belgisch koloniaal verleden of naar de migratie. Natuurlijk gaat het stuk daar niet over, maar haar kleur roept wel bepaalde associaties op. Ze is, zoals ik al zei, een buitenstaander. Precies doordat die associaties niet expliciet benoemd worden, kunnen ze heel krachtig werken. Daar gaat het stuk trouwens over: over krachten en angsten die sluimeren in het onbewuste.”
(opgetekend door Erwin Jans, 27 september 2016)