Bezonken rood is een aangrijpend verhaal over een verstoorde moeder-zoon verhouding. Brouwers vertelt hoe hij tijdens de Tweede Wereldoorlog als kind met zijn moeder in een Jappenkamp werd opgesloten. Hoe waren de reacties van het publiek? Waren die dezelfde op de vele plekken die je intussen hebt aangedaan?
In Nederland waren de reacties uiteraard het heftigst. Wat er in de roman van Brouwers staat, maakt immers deel uit van de Nederlandse geschiedenis, het verhaal kleeft de Nederlanders op de huid. Na de voorstelling kwamen mensen met snot uit hun neus naar me toe om me te omhelzen. Het was, in Rotterdam althans, een vlakkevloervoorstelling. Het publiek zat dus dichtbij en kon na de voorstelling makkelijk het toneel opwandelen. Sommigen wurgden mij bijna, van de emotie, van de dankbaarheid, van de pijn. Ik herinner me mensen die na de voorstelling verstijfd in hun stoel bleven zitten en door andere toeschouwers geholpen moesten worden om op te staan. Ik herinner me ook een man, een Molukker, die een kwartier voor het einde de zaal verliet. Ik hoorde hem in de gang huilen als een wolf. De impact was enorm. Ik was geschrokken van het feit dat die gebeurtenissen van zestig jaar geleden nog zo levendig waren. Ik ben een naoorlogs kind – ik ben in 1959 geboren – en kan me de gruwel alleen maar verbeelden. In Den Haag was er na de voorstelling een stilte van twaalf minuten voordat er geapplaudiseerd werd. Ik had afgesproken met de technici om het applauslicht pas aan te steken op het ogenblik dat het applaus begint. Op die manier konden de toeschouwers even in stilte bekomen. Maar in Den Haag was er twaalf minuten absolute stilte! Immens lang. Precies een begrafenis. Dat was voor mij het meest aangrijpende moment van de hele reeks. Dan kwam het applaus en dat was ontzettend kort. Er gebeurde toen iets echts. Er kwam iets terug naar mij met een grote kracht. Geen enkel applaus, hoe enthousiast ook, kan die minutenlange stilte evenaren. Applaus is een code, een voorgeschreven gedrag waardoor het minder scherp en minder gevaarlijk is dan die absolute stilte.
Je hebt de première gespeeld in het bijzijn van de schrijver. Hoe reageerde hij?
Jeroen Brouwers is pas de donderdag na de première komen kijken. De mensen van het theater hadden me gevraagd of het goed was dat hij op de voorste rij zou zitten tijdens de voorstelling. Ik wist dat hij nogal zwaar ademt en dus heb ik hem verbannen naar de derde of vierde rij. (lacht) Ik was nerveus. Brouwers beweert zeer negatief over zijn moeder te spreken en ongevoelig te zijn voor schoonheid als gevolg van zijn traumatische ervaringen in het Jappenkamp. In een recent verschenen fotoboek weigerde hij zelfs een foto van zijn moeder te laten afdrukken. Ook in Bezonken rood zit veel haat, maar ook heel veel liefde, vond ik, en veel gevoel voor schoonheid. Wanneer hij op het einde van het boek schrijft dat er ‘niets’ gebeurt op het ogenblik dat zijn moeder begraven wordt en dat ‘niets’ dan beschrijft als geen blad dat in een bos neerdwarrelt en niet met een bepaald geluid op het water neervalt en niet op het wateroppervlak een toverwoord schrijft, dan is dat voor mij puur Walt Disney, zeer ontroerend, zelfs romantisch. Ik speelde in de voorstelling in elk geval niet alleen de haat, maar ook de liefde voor de moeder. Daarom was ik zenuwachtig voor zijn reactie. Toen ik hem na de voorstelling ontmoette – voor het eerst – zei ik hem: “Mijnheer Brouwers, volgens mij spreekt u van moederhaat en ongevoeligheid voor schoonheid en liefde, als het u allemaal te veel wordt.” Met zijn bekend flegma antwoordde hij: “Zo, zo mijnheertje Roofthooft, ik voel me behoorlijk transparant.”(lacht)
[…]
Je hebt de voorstelling intussen in drie talen gespeeld, binnenkort in vier. Hoe leer je de tekst in een andere taal?
Ik lees de vertaling en duid alles aan wat ik niet begrijp. Ik geef ook aan wat ik vind dat niet goed vertaald is, ook al is mijn talenkennis soms beperkt. Ik probeer aan de vertaler of aan mijn leraar zo precies mogelijk uit te leggen wat een bepaald woord in het Nederlands betekent. Daar kruipt heel veel tijd in. Het begint bij Bezonken rood al met de titel. Bezonken is onvertaalbaar. Het Franse Rouge décanté slaagt er niet in al de betekenissen van bezonken te vatten, het Engelse Sunken Red al evenmin. Bezonken verwijst natuurlijk naar zinken, maar ook naar de overgang van rood naar paars en zwart, naar oud bloed, naar gedachten, naar een bepaalde state of mind. Iedereen die ik ken die Spaans spreekt, vraag ik hoe hij of zij Bezonken rood zou vertalen. Ik concentreer me in het begin heel erg op de grammaticale aspecten die ik niet begrijp, waarom er beaucoup de choses staat en niet beaucoup des choses. Soms studeer ik maar twee zinnen per dag en gaat de rest van de tijd naar grammaticale studie. Ik wil de andere taal zoveel mogelijk beheersen. Ik gebruik het ook als een opportuniteit om een taal beter te leren. Heel moeilijk vind ik het geslacht der woorden in het Frans. Zeer inconsequent. Le sein: de borst is mannelijk. Le vagin: ook mannelijk. Stel je voor! Is er iets vrouwelijkers dan de vagina? De penis is dan weer vrouwelijk: la bite! La lune, maar le soleil! Daar vloek ik het meest op: het geslacht der woorden. Door zo op details in te gaan, raak ik op de duur bedwelmd door de schoonheid van die vreemde taal. Daarna begint het eigenlijke van buiten leren. Ik herhaal iedere dag wat ik de vorige dag heb geleerd. In het begin gaat alles vlot en snel, maar als je vijftien pagina’s moet herhalen en pas daarna nieuwe tekst moet studeren, dan wordt het van buiten leren zwaar. Het duurt steeds langer om te herhalen wat je al kent of al zou moeten kennen. De winst per dag wordt steeds kleiner. Dan moet je oppassen dat je niet in paniek schiet. Dan begin ik in procenten te tellen. Ik tel alle lijnen tekst: dat is honderd procent. Dan bereken ik dagelijks hoeveel ik nog moet doen.
Waarom zo minutieus?
Ik moet zien dat ik de einddag haal. Dat is niet altijd goed want dan ben ik meer bezig met het doel dan met de reis. Eerst doe ik de tekst alleen zonder handelingen in een lege ruimte, iedere dag urenlang. Dan komt het moment waarop ik de tekst doe in het bijzijn van een leraar of een lerares van de vreemde taal in kwestie. Dat is altijd een terugval: wanneer iemand naar je kijkt, verlies je aan kwaliteit. Die leraar of die lerares begint je dan op je mond- en je tongstanden te wijzen. Wanneer je dat beheerst, dan begint het repeteren in het decor en met de rekwisieten. Door je concentratie op die nieuwe omgeving gaat je kennis van de tekst weer wat achteruit. Je moet altijd opnieuw incorporeren. Veel kennis stapelt zich natuurlijk onbewust op in mijn hoofd. Soms is er wekenlang geen vooruitgang, en dan schiet alles plots heel erg snel vooruit.
Legt iedere taal haar eigen nadruk, haar eigen accent?
Sommige passages worden mooier in vertaling. Ze krijgen nieuwe betekenissen. Die betekenissen neem ik dan ook mee waneer ik de Nederlandse tekst opnieuw speel. Ik vind het Engels poëtischer en daardoor afstandelijker dan bijvoorbeeld het Frans. Het Engels doet me op zo’n manier spelen dat ik wat op een afstand sta van de materie. Niet omdat het niet mijn moedertaal is, want in het Frans voel ik die afstand niet. In het Frans vind ik de scènes waarin het hoofdpersonage het heeft over zijn minnares Lisa mooier dan in het Nederlands en het Engels. Het lijkt alsof die passages in het Frans meer accent, meer reliëf krijgen, ook al staat er geen woord meer. Het thema Lisa heeft een grotere impact op het geheel. Mijn favoriete zinnen over de immobiliteit van het personage op het einde van de voorstelling zijn dan weer het sterkst in het Nederlands. Zo krachtig kan ik die zinnen niet zeggen in het Engels en in het Frans. Het heeft geen enkele zin om te proberen dat te herhalen. Ik vind het fascinerend dat talen je in hoeken brengen waar je in je eigen fantasie niet komt.
[…]
In welke taal is het beeld het ergste ?
In het Engels is het op een of andere manier het minst erg. Heel poetisch in het Engels is voor mij de passage waarin de hoofdfiguur verlangt dat Lisa het eelt op zijn lichaam zacht maakt. Door de herhaling van het woord soft. In het Frans kan je tendre niet zo vaak herhalen in verschillende grammaticale posities. Misschien komt het omdat ik het woord soft zo’n mooi woord vind. Het favoriete Franse woord van Jan Fabre is vulnérabilité, een hele mond vol om iets kwetsbaars aan te duiden. Het is een gecompliceerd woord. Ik moet daarbij vaak denken aan de Russische dichter Brodsky: hij is ervan overtuigd dat door de klank, het ritme en de melodie een betekenis naar boven komt. Hij geeft zijn vertalers soms de raad om minder bezig te zijn met de betekenis en meer met het rijm bijvoorbeeld. De inhoud komt wel met de klank. Brodsky is dus soms verkeerd vertaald om het rijm of de alliteratie te dienen. Zijn lievelingswoord is wodorosli, wat zeewier betekent. Door de slepende klank heeft het woord iets heel melancholisch. Zeewier heeft dat niet. […]
Het gaat uiteindelijk om het ontdekken van het geheim van een taal. Wat is de bedding van een taal? Hoe meandert een taal? Je moet niet in een andere taal proberen te kopiëren wat er in het Nederlands staat. Ik probeer aan de vertalers zo goed mogelijk uit te leggen wat er staat. Maar ik heb in de jaren ook geleerd om me over te geven aan wat er in de nieuwe taal staat. Er bestaat geen handleiding om een gedicht te vertalen. Taal is een enorme indringer. Vanaf zijn emigratie naar Amerika heeft Brodsky geen Russisch meer geschreven. Hij kon geen beelden meer maken in het Russisch omdat Amerika en het Engels zijn biotoop was geworden.
Hoe werd er gereageerd in het buitenland?
Hoopgevend vind ik dat mensen overal ter wereld ongeveer hetzelfde reageren op deze voorstelling. Mensen verschillen niet zo erg: ze hebben om dezelfde dingen verdriet, ze worden door dezelfde emoties aangegrepen. […]
De mooiste reactie van het publiek was na de voorstelling in Saint-Nazaire (Frankrijk) op 30 april. Tegen het einde van de voorstelling zeg ik: “Dit alles gebeurde op 30 april 1945, ik was toen vijf jaar oud.” Dan even later zegt er een oudere vrouw heel stil: “C’est aujourd’hui”. Dan heb ik een golf van kippenvel, een golf van warmte gevoeld doorheen de hele zaal. Alsof iedereen tegen Jeroen Brouwers wilde zeggen: “Bon anniversaire!” De voorstelling ging plots heel erg over nu, en niet meer over het verleden. Ik speelde de voorstelling als een eerbetoon aan de schrijver in zijn huis in de bossen van Limburg.
Leer je van de reacties van het publiek?
Die reacties zijn belangrijk voor de voorstelling die je aan het spelen bent. Je moet niet proberen de volgende avond dezelfde reacties bij het publiek te bekomen. Het publiek bepaalt heel erg avond per avond hoe de voorstelling zal zijn, zeker bij een monoloog. In een monoloog heb je geen fysieke tegenspeler op het toneel, dus wordt het publiek die tegenspeler. Het publiek is de persoon tegen wie ik spreek. Avond na avond bepaalt die tegenspeler mee hoe ik speel. De toeschouwers kunnen een voorstelling heel erg boetseren en sturen, zelfs in een richting die je niet wil. Maar ook als het in de goede richting is, moet je niet proberen te analyseren waarom het lukte en dat dan gaan reproduceren. Je moet er op het moment zelf van genieten.
[…]
De monoloog is de meest opwindende interactie met het publiek, als ik dat woord mag gebruiken. Je doet als acteurs nergens zoveel appèl op een publiek als in een monoloog. Het is de schizofrenie van de monoloog: de monoloog is geen alleenspraak. Het is een dialoog met het publiek. Alleen is er geen direct antwoord van je dialoogpartner. Maar hij is wel heel erg aanwezig. Door teveel gekuch kan ik erg kwaad worden en dat merk je dan in mijn spel. Zo verandert je personage ongewild. Maar ook los van het publiek verandert mijn inzicht in de tekst van avond tot avond. Ik ontdek nog steeds betekenissen. Soms wordt me al spelend een samenhang duidelijk die ik voorheen niet zag. Ik probeer het personage zo open mogelijk te spelen. Het eindoordeel moet bij het publiek liggen. Na een voorstelling kwam een vriendin naar me toe die begon te huilen. Ze is moeder van twee kinderen. Brouwers beschrijft hoe hij door zijn ervaringen in het Jappenkamp geen bevalling meer kan zien. Hij kan de geboorte niet anders zien dan als de verminking van het vrouwenlichaam, alsof er met een geweer in haar onderbuik is geschoten. De vriendin had altijd een romantisch beeld gehad van de aanwezigheid van haar man bij de geboorte van hun kinderen, maar nu vond ze dat ineens vreselijk: ze zag plots de gruwel van een geboorte in de ogen van een man. Een dergelijk verhaal draag ik dan een week in mijn spel mee. Of de Molukse man die huilend wegging. Die beelden blijven opduiken als ik aan het spelen ben. Ik weet goed wat er staat en wat ik met de voorstelling wil, maar tegelijk wil ik ook open blijven staan voor dit soort ervaringen en invloeden.
Opgetekend door Erwin Jans