Op de tafel: On purge bébé (Het Laxeermiddel), een Franse komedie van Georges Feydeau uit de belle époque om duimen en vingers bij af te likken. Of misschien beter niet. Men is onzeker waar die vingers geweest zijn. Dit is namelijk een stuk over pispotten. Pispotten. Niet minder, maar misschien wel meer.
De intrige: de man des huizes, Follavoine, wil met officier Chouilloux een contract sluiten om pispotten te verkopen aan het leger, terwijl moeder zoonlief Toto een laxeermiddel wil toedienen en de dienstmeid in de weg loopt. Alle zaken gaan op onsmakelijke wijze door elkaar lopen.
De pogingen van de personages om de burgerlijke waarden na te leven, mislukken een voor een. Follavoine wil geld verdienen, maar krijgt geen cent. Kuisheid en monogamie worden onderuitgehaald, want de vrouw van Chouilloux zit in een overspelige relatie met neef Truchet. Ook het gezin als hoeksteen van de samenleving functioneert niet: Follavoine en zijn vrouw ruziën onophoudelijk, Follavoine blijkt een afwezige vader te zijn en de kleine is een volstrekt onhandelbaar kind. De meid maakt niet alleen deel uit van een door de burgerij onderdrukte arbeidersklasse, maar is ook seksueel lustobject voor de heer des huizes.
Hoezeer het gedrag van de personages ook afwijkt van de heersende normen, toch lijkt de verontwaardiging daarover niet meer dan een dekmantel om zich te kunnen laten gaan in ongegeneerde lolbroekerij.
Is dit een postmoderne parabel over de ondergang van de maatschappij? Een kritiek op het kapitalisme waarin de liefde plaats moet maken voor cold hard cash? Een voorloper van het dadaïsme waarin met grimmige metaforen duidelijk wordt gemaakt dat geen enkele mens te vertrouwen valt? Of is alles toch maar gewoon… merde?
Georges Feydeau
Een straffe komedie kan harder zijn dan een treurspel. Een straffe komedie is koud. Ze laat ons letterlijk niet de kans om het aan ons hart te laten komen. Ze staat niet toe dat we na alle tragiek toch enigszins gelouterd de zaal verlaten. We worden gedwongen te lachen met de ellende.
Het werk van de Fransman Georges Feydeau (1862-1921) is daar een klassiek voorbeeld van. Hij debuteert in 1882 met Par la fenêtre (Door het raam), en zal de volgende drie decennia tientallen stukken afvuren vol dwaze en getergde mannen, domme en venijnige echtgenotes, verschrikte gasten en onverschillig personeel. De huiselijke situaties zitten vol grofheden en seksuele toespelingen, maar zijn dubbelzinniger en kritischer dan men op het eerste zicht zou denken. Vooral in zijn latere stukken is het burgerlijke leven voor Feydeau een gekkenhuis (het zal niet echt verbazen dat hij in een psychiatrische inrichting is gestorven). Wie ze leest, wordt onmiddellijk aangestoken door de combinatie van ambacht en misantropie. In de wereld van Feydeau is er zo goed als geen plaats voor schoonheid en kwetsbaarheid.
Door de tranen van de lach laat Feydeau ons mensen zien die zich vol angst en op bijna fatalistische wijze vastklampen aan waarden en opvattingen die zienderogen afbrokkelen, en totaal onhoudbaar zijn. Als een boze stiefmoeder neemt hij het glinsterende speelgoed weg van de kleine burger en bekijkt schokschouderend zijn hulpeloze reacties.
Dit is geen ‘origineel’ idee. De beroemde auteur van absurdistisch theater, Eugène lonesco, had reeds gezegd: “Feydeau is echt een voorloper van de Marx Brothers en andere Amerikaanse komieken in wier werk alles begint met een schijnbare toevalligheid, alleen maar om te eindigen in een toestand van krankzinnige ineenstorting — die wellicht een scherpe karikatuur is van onze opwinding, onze ren naar de afgrond. Maar bij de Marx Brothers en bij Laurel en Hardy wordt alles vernietigd, in stukken gegooid. Hun gekheid is meer poëtisch en dreigend. Bij Feydeau is de gekheid verzacht, hij wil ons niet de schrik op het lijf jagen.”