Teveel ‘Verkavelingsvlaams’ op de planken?

Wordt er teveel te veel ‘Verkavelingsvlaams’ – een soort tussentaal tussen Nederlands en dialect – op de planken en op de televisie gesproken? Zijn onze acteurs het Standaard Nederlands niet meer machtig? Of gaat de ontwikkeling van het Nederlands in Vlaanderen langzaam maar zeker zijn eigen weg?  Groeien het taalgebruik in Vlaanderen en Nederland  uit elkaar? En hoe moet het met het onderwijs? Recent verscheen een uitgebreide studie waarin de problematiek van het ‘Verkavelingsvlaams’  uitgebreid wordt behandeld. In de kranten zorgde het boek onmiddellijk voor heel wat vuurwerk.

De manke usurpator

‘Verkavelingsvlaams’ is een term die journalist en schrijver Geert van Istendael een twintigtal jaren geleden introduceerde om te verwijzen naar een Vlaamse tussentaal die zich aan het ontwikkelen was tussen het Standaardnederlands en de dialecten in. Hij noemde die taal een ‘manke usurpator’. De term ‘Verkavelingsvlaams’ raakte snel ingeburgerd en is nu zelfs in de Van Dale opgenomen. Maar wat is precies die tussentaal die door velen verketterd wordt, maar blijkbaar door steeds meer mensen gesproken wordt. In De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams van Kevin Absillis, Jürgen Jaspers en Sarah Van Hoof (red.) buigen taalkundigen, literatuurwetenschappers, onderwijsdeskundigen, taaladviseurs en andere specialisten zich over deze ‘indringer’.

Toneelhuisdramaturg Erwin Jans schreef een bijdrage over de rol van het Vlaams in de ontwikkeling van de Vlaamse dramatische literatuur sinds het begin van de jaren tachtig van vorige eeuw. De stukken van Arne Sierens, Erik De Volder, Jan Decorte, Josse De Pauw, Peter De Graef  en Filip Vanluchene zijn maar moeilijk denkbaar zonder een creatief gebruik van de Vlaamse (en zelfs dialectische) woordenschat en syntaxis. De verhouding tot het Nederlands als Standaard verandert grondig: “Wie de theaterpraktijk vanaf de jaren 1980 bekijkt, merkt dat Vlaamse taalgebruikskenmerken niet langer gezien mogen worden als uiting van een deficiënt en onderontwikkeld Nederlands, maar als de vitale kern van een nieuwe stem. In tegenstelling tot de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e  eeuw werd het verschil tussen het Standaardnederlands en het Vlaams niet langer ervaren als het teken van een tekort aan identiteit, maar als een exces aan mogelijke nieuwe identiteiten. Zoals de taal niet langer gezien wordt als een representatiemiddel voor de werkelijkheid, zo maakt ook het Vlaams zich los uit zijn spiegelrelatie met het Standaardnederlands. Het Nederlands staat daarbij voor het realiteitsprincipe, het Vlaams voor het tekort of teveel, voor het trauma en de ‘jouissance’, het genot (om een psychoanalytische woordenschat te gebruiken). In Nederland wordt deze dimensie van het Vlaams vaak omschreven als ‘sappig’, ‘exotisch’, ‘barok’, bourgondisch’, etc., wat tegelijk een fascinatie, maar ook een soort van ongemak weergeeft. Het Vlaams is ‘de Andere’ van het Nederlands: een dimensie die nooit volledig te controleren is. (…) Die spanning tussen het Vlaams en het Nederlands geeft de Vlaamse toneelauteurs – meer dan hun Nederlandse collega’s – de mogelijkheid om een taal in de taal te creëren, een taal die tot stand komt in de marge van een hegemonische context. Deleuze: “We moeten tweetalig zijn zelfs binnen één taal, we moeten een mindertaal hebben binnen onze taal. We moeten van onze taal een mindergebruik maken.” Die interne tweetaligheid is essentieel voor de ontwikkeling van de Vlaamse dramaliteratuur sinds het begin van de jaren tachtig.”(p. 253-254)

Lees meer in:

Kevin Absillis, Jürgen Jaspers en Sarah Van Hoof (red.),   De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams , Academia Press, Gent, 2012