De bedoeling van Italo Calvino met zijn Zes memo’s voor een nieuw millennium is zes verschillende waarden verdedigen die hij cruciaal acht voor onze toekomst. Zes waarden die hij niet wil laten verloren gaan. Zichtbaarheid is misschien een van de belangrijkste van die waarden. Omdat ze de kern van wat kunst is, benoemt. Het zichtbaar maken. Het ver-beelden. Iets maken is iets laten verschijnen dat er nog niet is.
Je kan je afvragen waarom ‘zichtbaarheid’ verdedigd moet worden in een wereld die tot het obscene toe alles willen tonen en volledig transparant wil zijn? We leven omringd met kleine en grote schermen waarop de werkelijkheid en alles wat daarin gebeurt tot ons komt. Al die beelden zijn inmiddels diep in onze hersenen gekropen.
Wat valt er nog te verbeelden in een wereld die ieder ogenblik overspoeld wordt door een niet te vatten hoeveelheid beelden? Wordt onze capaciteit om ons iets te verbeelden niet bedreigd door die onstopbare stroom van beelden? Susan Sontag wees erop dat de dagelijkse beelden van geweld en destructie ons vermogen tot medelijden aantasten. Te veel en te expliciete beelden doden de verbeelding en daarmee ook ons vermogen om emotioneel en moreel op een situatie te reageren. Dat is de zichtbaarheid waar Calvino het over heeft. De zichtbaarheid van de verbeelding, niet de zichtbaarheid waarmee de media dagelijks onze perceptie bestormen.
Calvino maakt een onderscheid tussen twee verschillende processen van verbeelding: het ene proces begint bij het woord en komt uiteindelijk aan bij het beeld en het andere proces begint met het beeld en eindigt in de verbale expressie. Het eerste proces gebeurt wanneer we lezen: uit de woorden ontstaat langzaam een beeld dat we in onze mentale cinema te zien krijgen. Het tweede proces is dat van het schrijven: de beelden in het hoofd van de schrijver kristalliseren zich tot de woorden op papier. Theater wordt gemaakt in de spanning tussen die twee processen. Bij sommige voorstellingen zijn het de woorden die leiden, bij andere ontstaat het verhaal uit een logica van de beelden. Met hun expliciete keuze voor het dramatische repertoire behoort Olympique Dramatique duidelijk tot de eerste groep en behoren de meeste voorstellingen van FC Bergman tot de tweede. Het werk van Lisaboa Houbrechts en van Hannah De Meyer dat tegelijk heel beeldend en heel talig is, beweegt zich tussen beide groepen.
Maar de vraag blijft: hoe kunnen we als theatermakers beelden maken die zich aan de terreur van de spektakelcultuur onttrekken? Hoe kunnen we een beeld maken dat niet zomaar onmiddellijk geconsumeerd wordt en verdwijnt in de afgrond van de banaliteit en de nikszeggenheid?
In een tekst over Luc Tuymans omschrijft Hans Theys diens schilderijen als ‘instabiele beelden’. Hij bedoelt daar niet mee dat de schilderijen van Tuymans wazig zijn of moeilijk te vatten, maar “dat hij beelden maakt die door hun vorm laten aanvoelen dat elk beeld een verzinsel is en dat elke poging dit te verbergen - door gedachten of beelden als absoluut voor te doen - neerkomt op machtsmisbruik of ordinaire luiheid. Iedereen zoekt naar vastere vormen en stabiele woorden waarin hij zich kan nestelen, maar het kunstwerk wenst zoveel mogelijk evidenties te tarten. Ik denk dat Tuymans zou zeggen dat hij precaire beelden ‘iconiseert’ zonder ze te institutionaliseren. Het doel is beelden te maken met een politieke, ontwrichtende kracht. Zijn beelden tonen gaten of scheuren in het behang van de macht. Tegelijk, en daarom boeien ze mij vooral, tonen ze ook gaten in het behang dat wij over de werkelijkheid draperen.” Tuymans laat een beeld zien, maar door het ‘instabiel’ te maken laat hij ook onmiddellijk zien dat het een ‘gemaakt‘ beeld is en dus een ander beeld had kunnen zijn. Het maken van een beeld - het zichtbaar maken van iets - heeft altijd een politieke dimensie, een dimensie van macht en uitsluiting.
Het gaat erom die dominante beelden (en gedachten) te ontmaskeren, niet door er eenvoudigweg een alternatief stabiel beeld tegenover te plaatsen, maar door die beelden te vullen met contradicties. De Russische filmmaker Tarkovsky zegt het zo: “Het kunstzinnige beeld kan niet eenzijdig zijn: om met recht waarheidsgetrouw genoemd te kunnen worden, zal het de dialectische tegenstrijdigheid van de verschijnselen in zich moeten verenigen.” Dat complexe kunstzinnige beeld maakt verhalen zichtbaar die voorheen gemarginaliseerd en zelfs stilgezwegen werden. Ik denk dat de voorstellingen van Lisaboa en van Hannah hier intens mee bezig zijn.
Voor mij is de zichtbaarheid van het theater fundamenteel verbonden met de onzichtbaarheid van de regisseur. Het is pas in de samenwerking met andere artiesten (schrijvers, beeldende kunstenaars, muzikanten, acteurs) en via hun beeldtaal dat ikzelf als regisseur zichtbaar word. In die zin heeft de regisseur niet één maar vele gezichten. Iedere nieuwe samenwerking maakt hem op een andere manier zichtbaar. Die samenwerking - zowel op het niveau van de voorstelling als op het niveau van de organisatie - is voor mij essentieel om zichtbaar te worden en zichtbaar te maken. Ver-beelding ontstaat uit confrontatie en verschil. Tussen ideeën. Tussen disciplines. Tussen persoonlijkheden.
Zichtbaarheid heeft tenslotte te maken met het grotere geheel. Er zijn zoveel dingen die we niet, nauwelijks of te laat zien. We zijn ons nog te weinig bewust van de vele geschiedenissen die ons omgeven, van de grote geschiedenis waar we deel vanuit maken. Dat geldt voor ieder individu, maar ook voor de mensheid als geheel. Als we ons het leven op aarde voorstellen - en daar hebben we opnieuw onze verbeelding voor nodig - als een dag van vierentwintig uur, dan verschijnt de moderne mens vier seconden voor middernacht. Dat is een beeld dat ons nederig zou moeten maken.