Hoe taal samenzijn mogelijk maakt

Hoe taal samenzijn mogelijk maakt

Reflecties op 'Klytaimnestra', '4.48' en 'Aan Tafel 3'

Op 26 mei 2024 ging op de Bourlazolder de laatste Aan Tafel van dit seizoen door. Gastdramaturg Siska Baeck ging in gesprek met Sara De Roo, Marc Vanrunxt en Robert Steijn, en schreef daarna een essay. 

 

1. 

Afgelopen week nam ik samen met een zevenjarig buurmeisje de trap naar boven. 
De lift van het appartementsgebouw uit de jaren zestig dat ik bewoon, is verschrikkelijk klein. De moeder van het meisje, samen met de buggy en haar kleinere broertje pasten er net in. Eigenlijk had het meisje zich er — zoals ze normaal gezien altijd doet — ook nog mee tussenin kunnen wringen, ergens tussen de buik van haar moeder en de breed uitdijende handvaten van de buggy geperst, maar die dag besliste ze om samen met mij de trap te bestijgen. 
Het gezin woont op de tweede verdieping van het gebouw, ik op het vijfde, en vooraleer ik de treden verder mocht opgaan, daar in de besloten ruimte van de trappenhal op de tweede verdieping, wilde het meisje me toch nog even iets zeggen, alleen onder ons. Ze zei: vandaag ben ik boos op mijn mama. Terwijl ik nogal snel antwoordde: probeer mild te zijn voor je mama, ze doet echt wel haar best, bedacht ik me hoeveel wonderlijke geheimen een schijnbaar banale zin zoals deze kan prijsgeven. Bovendien verwonderde ik me over de elegante nuance die een zevenjarige in een baldadige emotie als boosheid kan leggen. Ze zei niet: ik ben boos op mijn mama. Ze zei: vandaag ben ik boos op mijn mama. 
Het woord “vandaag” is bijzonder omdat het vooronderstelt dat ze niet altijd boos is op haar mama, wat ik op zich al wonderlijk vind want als zevenjarige hoef je niet eens naar gegronde redenen te zoeken om vrijwel voortdurend boos te zijn op je mama. Los van wat ze tegen me zei, observeerde ik tevens hoe het ambetante gevoel van kwaadheid bij het meisje wegdroop door het aan mij uit te spreken. De veertigtal treden naar de tweede verdieping hadden haar niet van de zwaarte bevrijd, maar door het aan mij uit te spreken, leek er plots ruimte vrij te komen voor andere gevoelens. 
Taal kan je verlossen van gevoelens die je niet langer met je wil mee torsen. Ik denk dat kinderen, meer dan volwassenen, weten hoe vluchtig gevoelens kunnen zijn, hoe onderhevig aan verandering. Weten ze meer te schakelen tussen gevoelens, omdat ze ze minder opkroppen en er meer ongecompliceerd expressie aan geven? Kinderen spelen gewoon ook meer met gevoelens, ze experimenteren, tasten verschillende ervaringen en grenzen af. Voor kinderen heerst er niet zo’n strikte scheiding tussen “het echte leven”, enerzijds, en “theater”, anderzijds. 

2.

De strijd die er kan woeden tussen grote gevoelens en taal zagen we dit seizoen mooi gerepresenteerd in Klytaimnestra van STAN / Olympique Dramatique. 
Na tien jaar oorlog voeren keert Agamemnon terug naar Griekenland. Daar merkt hij hoe het einde van de ene oorlog het begin inhoudt van een andere. Niet langer tussen zijn manschappen, veilig in pantser met een zwaard in de hand, maar bloot en onbeschermd in bad belandt hij ongewild in een strijd van een ander kaliber. Bij zijn vrouw Klytaimnestra zijn er enkel woorden als wapens. Zij zint op wraak. Hij heeft namelijk hun dochter geofferd om gunstige wind richting het oorlogsfront te verkrijgen. Hij wilde zo goed als alles voor een vermeerdering van macht op het spel zetten, zonder te beseffen hoeveel er van macht op het spel staat in liefde.
Agamemnon is een Griekse tragedie die ons veel kan vertellen over wat er vandaag in de wereld gebeurt. De oorlogen die gevoerd worden, de conflicten die escaleren, de machtswellust, de onderwerping en ontmenselijking van anderen, het onvermogen om taal juist in werking te zetten in communicatie, de mislukking en de kortsluiting, … Vandaag is het niet zozeer anders dan tweeduizend jaar geleden. 
Ook de voorstelling Klytaimnestra van STAN en Olympique Dramatique lijkt een illustratie van het onvermogen tot spreken te zijn. Taal krijgt er niet het laatste woord, maar beweging. Een dans tussen Kassandra en Iphigenia sluit het stuk af, maakt het weer donker op scène. Zo lijken we weer bij het begin aan te komen: de voorstelling opent, na een rechtstreekse aanspreking van het publiek, met obscuriteit en lichamelijkheid, dubbelzinnige bewegingen waarvan we betekenissen alleen maar kunnen vermoeden. Alsof het raadselachtige nooit opgelost raakt. Geweld wordt met geweld beantwoord, de dingen blijven zoals ze zijn. Maar het lijkt alsof de lichamelijkheid het geweld weker wil maken, uit zijn rigide vorm wil halen. Taal is hard, bewegingen verzachten. (Natuurlijk kan het ook omgekeerd, zachte taal en harde lichamelijkheid, maar dat zien we niet in deze voorstelling, Klytaimnestra is in deze opvoering allerminst een baldadige vrouw die haar man bont en blauw slaat.) 

“Er moet een nieuwe taal uitgevonden worden,” vertelt Jolente De Keersmaeker me tijdens het nagesprek. Ik knik, maar denk in mezelf, nee, niet helemaal, met deze taal moeten we het toch doen? We moeten niet willen ontsnappen naar een onbestemd elders, we moeten niet denken dat we van nul kunnen beginnen, maar misschien kunnen we hier met deze taal wel nieuwe gewoontes creëren, gewoontes die meer zorg behelzen, waarbij meerstemmigheid reliëf mag geven in plaats van platgewalst moet worden in een dominante eensgezindheid. Reliëf impliceert weerhaken, uitdagingen, wikken en wegen, moeilijke gesprekken, verkeerde woorden die soms uitgebraakt worden, andere die net ingeslikt blijven, zich opkroppen en opstapelen in een alsmaar dikker wordende keel, waarvoor misschien alleen tranen of armen verlossing kunnen bieden. 
In de badscène van Klytaimnestra zien we een echtpaar de strijd met elkaar aangaan in taal. Nietsontziend. Illusies worden ontmanteld. Stromen van woorden die de ander allerminst sparen. We zien een koppel ongetemd ruzie maken. Taal die er niet voor terugdeinst kapot te maken, bouwt die iets anders, iets authentiekers op? Voor deze scène beroept het toneelgezelschap zich overwegend op de hedendaagse bewerking van de Oostenrijkse Gustav Ernst. Dit is een rauwe en brutale tekst die het onbewuste tracht bloot te leggen. Mochten er van deze tekst bepaalde zinnen op sociale media de revue passeren, ze zouden onmiddellijk weggezet worden als “problematisch” of niet politiek correct. Net omdat ze online niet kan bestaan, is het waardevol om de tekst een plaats te geven in het theater. Soms vergeten we namelijk dat we ons online op dezelfde strijdmechanismen beroepen als diegene die we bij anderen zo openlijk verwerpen. Dezelfde valkuilen liggen helaas alsmaar klaar voor ons om in verstrikt te raken. We leggen elkaar het zwijgen op, we gaan de ruzie uit de weg, we stoppen het gesprek alvorens het echt begonnen is.  
Dat is allerminst het geval in de Griekse tragedies, die mede omwille van de rol van het koor, een veelstemmige manier bieden om naar eenzelfde probleem te kijken. Theatermaker Khadija El Kharraz Alami merkt juist op hoe de tragedies ruimte laten voor grote emoties die we nog weinig zien in onze samenleving, zeker in het westen. 
In een wetenschappelijke feiten-cultuur zoeken we nogal vaak ons heil in een alles overstemmende rationaliteit. Tijdens de voorstelling vraagt Stijn Van Opstal plots: Zijn jullie nog wakker? Wie wakker is, weet dat er van alles aan de ratio ontsnapt. Jolente De Keersmaeker vertelt me dan ook tijdens het nagesprek: “In de Griekse tragedies komt het kwetsbare, het zachte, het irrationele in opstand.”  

Voor ik naar Klytaimnestra ging kijken en ik de verschillende teksten las (de klassieker van Aeschylus, de sensuele, fijngevoelige poëzie van Ted Hughes en de rauwe brutaliteit van Gustav Ernst), was ik vooral benieuwd naar hoe ze de inherente poëzie en pracht van de tekst in direct, visceraal spel zouden vertalen. Anders gezegd: hoe kan je met dit soort teksten verder gaan dan declamerende voordracht? Eén manier om hiermee om te gaan, is de meertaligheid van de voorstelling die het monolitische blok van de tekst inderdaad meer elastisch maakt. Opvallend vond ik ook hoe de rol van Klytaimnestra door meerdere actrices vertolkt wordt, terwijl Stijn Van Opstal iedereen overtreft met zijn Agamemnon. Hij representeert een man als onwrikbare stilstand, de belichaming van slome inertie, omgeven door vrouwen die frêle, dynamisch en gehaast om hem heen bewegen. Mooi en fris is zeker de regie van Iphigenia als spookverschijning die de boel van het bad opkuist, terwijl Agamemnon zijn idyllische, maar onwerkelijke, liefdesbetuigingen aan Klytaimnestra toe jammert: “Terwijl ik zo verliefd was, zodra ik jou zag. Daarom was alles voor mij een belemmering je man, je kind, jijzelf, jou wilde ik alleen voor mij.”
De voorstelling Klytaimnestra werd aangekondigd als een centralisering van het vrouwelijke perspectief. Een kleine kanttekening die je daarbij kan maken, is de vraag waarom het gezelschap precies dit verlangen had en er dan toch voor koos om met teksten van drie witte, westerse mannen te werken? Dit is natuurlijk een makkelijk te maken verwijt zonder dat je een alternatief voorstelt. Bij deze nodig ik het gezelschap graag uit om het oeuvre van de hedendaagse, Argentijnse schrijver Ariana Harwicz eens van naderbij te bekijken. Zij schrijft dramatische teksten, vanuit een vrouwelijk perspectief, waarin er, net zoals in de Griekse tragedies, moordlustige moeders de revue passeren. Haar teksten blijven weg van logica en zoeken een viscerale lichamelijkheid op die het onderbewuste niet schuwt. Persoonlijk vind ik het een tikkeltje spannender en frisser dan Gustav Ernst, hoewel, wees gewaarschuwd, het nog een graad donkerder is. Ook Harwicz’ oeuvre beklaagt de strijd die kan heersen tussen de grote gevoelens en de taal. 

3. 

Taal is gereedschap, om een weg van het innerlijke naar het uiterlijke mee te beitelen, taal maakt gevoelens tastbaar, ze maakt ze werkelijk, zeker in een theatrale context. Soms is het heikel gereedschap. Zeker in de kunsten. Zoals hierboven met Klytaimnestra duidelijk moet zijn geworden, is hoe theater kan strijden voor de bevrijding van de taal. Geen taal die rauwheid beteugelt of ongepaste gevoelens netjes insnoert, maar ze net zo ongecensureerd mogelijk naar buiten tracht te leiden. De brokstukken die daaruit volgen. Waar we in de kunsten voor pleiten (vrijheid en autonomie, bijvoorbeeld) lijkt niet altijd overeen te komen met de concrete realiteiten die gepaard gaan bij de creatie van diezelfde kunst. 
Zo is er de laatste jaren (terecht) veel inkt gevloeid over machtsmisbruik. Het lijkt alsof jongere generaties de mogelijkheid van ‘nee’ hebben geïntroduceerd, alle variaties daarop en de verschillende nuances erin, de grijze zones, de opgelegde stiltes. Niet langer is het vanzelfsprekend om ongewenst gedrag zomaar te slikken.
Een bijzonder hedendaags fenomeen is de dominantie van verschillende termen die als doel hebben om  emotioneel, seksueel en machtsgerelateerd geweld te benoemen en tegen te gaan. Denk maar aan termen als “gaslighting”, “trigger warnings”, “narcisme”, “grensoverschrijdend gedrag”, … Het zijn flitsende termen die deel uitmaken van een nieuwe taal, waar het helaas vaak gissen is naar de precieze betekenis ervan. Wat natuurlijk logisch is, want als we Wittgenstein volgen in zijn argumentatie dat betekenis bestaat door gebruik en conventie, dan zijn deze termen gewoon nog te weinig en te kort in gebruik om ze op een juiste manier toe te passen. Mede daarom behoort alles en tegelijkertijd niets plots tot de smurrie die onder de noemer van, bijvoorbeeld, “gaslighting” valt.  
Belangrijk is echter om op te merken hoe taal werkelijkheid schept. Concreter: diagnoses en labels beïnvloeden en veranderen zelfs het gedrag van mensen. Vanaf het moment dat iemand zichzelf als iets benoemt, zal die zich ook meer als dusdanig aan de wereld presenteren. Als je bijvoorbeeld uit de kast komt als iemand die zich op het spectrum van autisme bevindt, dan ga je je ook automatisch meer naar die identificatie gedragen, door je je bijvoorbeeld in een hoekje af te zonderen wanneer de prikkels even te veel worden, of door van collega’s en vrienden te eisen dat gemaakte afspraken zo goed als onwrikbaar zijn. 
Psychiatrische diagnoses dragen de belofte in zich om aan mensen te vertellen wie ze “echt” zijn. Voor veel mensen is het onweerstaanbaar om het raadsel van zichzelf op te lossen. Diagnoses of labels, zeg maar taal, kunnen daarbij helpen. Of zoals Manvir Singh in de New Yorker schrijft: “(…) how psychiatric classification shapes the people it describes. It models social identities. It offers scripts for how to behave and explanations for one’s interior life. (…) Just as personality tests (see, I’m an introvert!), astrological signs (I’m a Libra!), and generational monikers (I’m Gen Z!) are used to aid self-understanding, so are psychiatric diagnoses.”
Mensen gedragen zich naar de taal. Dat kan mooi en bevrijdend zijn, maar ook gevaarlijk en zelfs onrecht in de hand werken. Denk maar aan het fenomeen van de “resting bitch face”* of mannen die vrouwen op straat aanmanen om nu toch eens alsjeblieft even te lachen. Dit is taal die bepaalde vrouwen tot een emotie veroordeelt (namelijk kwaadheid) die ze niet noodzakelijkerwijs voelen. Het is een sjabloon dat niet op de weerbarstige werkelijkheid past, zoals dat nu eenmaal vaak het geval is met taal. Zo zie je hoe de werking van taal een bepaalde status quo van machtsdynamieken in de hand kunnen werken. 

Maar taal kan ook net een uitweg bieden. Hoe behandelen we elkaar met zorg en respect, hoe gaan we nog met elkaar in gesprek? Zeker binnen het kader van creatie en kunstonderwijs zijn dit pertinente vragen. Op een zondagnamiddag eind mei zat ik op de zolder van de Bourla aan tafel met, onder meer, actrice Sara De Roo en choreograaf Marc Vanrunxt om uit dit kluwen te geraken, wat helderheid te scheppen. Het was het derde gesprek in het reflectieluik van Toneelhuis. Toen viel het me op hoe creatie, zorg en respect staan of vallen met taal. 
Zowel Vanrunxt als De Roo doceren en komen zo in contact met jonge, kwetsbare en nog onzekere kunstenaars. Ze hanteren andere strategieën om uiteindelijk hetzelfde te bewerkstelligen: de ontplooiing en het tot floreren brengen van jonge mensen. Voor Vanrunxt is vertrouwen bijvoorbeeld vanzelfsprekend, vertrouwen kan, net zoals in een goede liefdesrelatie, onbenoemd blijven. (Vanaf het moment dat je je vertrouwen namelijk moet benoemen, wijs je eigenlijk op de afwezigheid ervan.) Vanuit een praktijk waarin iedereen autonoom is, wenst Vanrunxt verantwoordelijkheid en engagement aan te spreken. Zijn studenten zijn geen passieve poppetjes die op orders wachten, maar autonome, creërende wezens. Zowel als docent als als choreograaf schept hij een duidelijk en transparant kader, wat het voor de studenten toelaat om uit hun comfortzone te breken. 
Wanneer er bij Vanrunxt wel taal aan de pas komt, dan wordt die taal door zorg en voorzichtigheid omgeven. Kijk bijvoorbeeld naar zijn bewerking van 4.48 van Sarah Kane, onlangs nog te zien op de Antwerpse Kleppers. Dit is een gevaarlijke, donkere, emotioneel rauwe tekst die de wanhoop allerminst relativeert. Ook Sara De Bosschere lijkt zichzelf bij momenten niet te sparen in haar spel ervan, maar dan is er de bewegingsrol van fijngevoelige danser Robson Ledesma die er schijnbaar in slaagt om oordelen op te schorten en er gewoon getuige van te zijn: van de tekst, het spel, de wanhoop. Iemand die gewoon luistert en de harde taal met zachte bewegingen beantwoordt. 
Sara De Roo pakt het in haar lespraktijk anders aan dan Vanrunxt. Bij haar is er minder sprake van een kader, omdat zij zich in haar praktijk meer aan het ‘niet-weten’ overgeeft. Het niet-weten wordt echter omgeven door wat ze “check in” en “check out” noemt. Bij de “check in” delen alle studenten vooraleer de les begint kort mee wat hun gemoedstoestand is of wat ze moeten uitspreken zodat het voor hen mogelijk zou zijn om aan de les te kunnen beginnen. De “check out” is dan weer een korte reflectie op hoe de dag verlopen is. Ook hier weer komt iedereen aan het woord. 

Dit zijn praktijken waarin taal het samenzijn net meer mogelijk maakt. Net zoals hierboven bij mijn zevenjarig buurmeisje schept taal ruimte, maakt ze vrijer, verlost ze van ongewenste gevoelens. In de dichtbundel Rood schrijft Anne Carson: “het woord conversatie betekent samen keren”. Taal doet ons keren, niet alleen binnenin onszelf, maar ook tegenover elkaar. Dat is ook precies wat ik heb beoogd met mijn passage tijdens de reflectiemomenten in Toneelhuis. Om een ruimte te creëren waarin taal het samenzijn genereus maakt. Kunst, en zeker theater, draait in grote mate om verbinding. Gesprek is een weg om die verbinding onverwachtser, spannender en, ja, zorgzamer te maken. 
Of zoals Maggie Nelson het in het voorwoord van haar laatste essaybundel schrijft: “Language doesn’t always make me happy. But sometimes, you must explain. And not just because someone asked, or because we live in a culture of explanation, but because one wants to. Needs to. The language rises up, an upchuck. Words aren’t just what’s left; they’re what we have to offer.” 

4. Addendum

Ook in de Turkse film uit 1965 Sevmek Zamani (Time To Love) van Metin Erksan is het conflict van taal mooi zichtbaar. Een arme schilder wordt verliefd op een foto van een vrouw. Zijn liefde en devotie voor het beeld is puur, oneindig, eeuwig. Op een zekere, regenachtige dag betrapt de vrouw hem in het liefdevol en obsessief staren naar haar foto. Dit raakt haar onmiddellijk: het herinnert haar aan een mogelijkheid van liefde, een platoons ideaal zeg maar, dat ze in deze wereld niet voor mogelijk achtte. Op slag wordt ze verliefd op de man. Hij moet haar echter niet hebben, hij is enkel verliefd op haar beeld, alles wat buiten het beeld treedt, zou zijn liefde alleen maar besmeuren en besmetten. Het drama van de film bestaat grotendeels uit de vrouw die niet zomaar opgeeft (hoe bijzonder trouwens om een film uit de jaren zestig te zien waarin de vrouwenrol allerminst passief en afwachtend is), ze strijdt voor haar liefde. Het keerpunt is een prachtige en grappige scène waarin de vrouw op hoge hakken met een paraplu en haar gigantische omkaderde foto in de regen door een bos loopt, de man tegemoet. Zonder iets te zeggen, geeft ze haar beeld aan hem af. Hij mag het hebben, om het bij hem aan de muur te hangen, zodat hij er ongestoord naar kan kijken. Dit is wat gesprek, en dus ook liefde, tussen hen mogelijk maakt: doordat ze haar foto aan hem geeft om te hebben, heft het beeld dat in de weg stond zich op, is er ruimte voor taal. Dit lijkt de film ons te willen vertellen: hoe taal liefde tussen twee weerbarstige lijven mogelijk maakt, hoe taal de tweedimensionaliteit van een beeld opheft. 

Siska Baeck
Gastdramaturg Toneelhuis voorjaar 2024

Ook interessante producties: